‘May I have this dance?’
Ze keek in het gezicht van iemand die ‘men’ (de blanke gemeenschap) in Rhodesië een ‘pikzwarte neger’ zou hebben genoemd. De diepe glans van gepolijst ebbenhout glom haar tegemoet.
‘Oh,’ bracht zij uit en ze besefte direct dat dit bepaald niet als een volmondig ‘Ja,’ overkwam. Maar omdat ze als vanzelf uit de greep van de mollige was geraakt, kwam ze zomaar terecht in de solide handgreep van de intens donkere man. De muziek ging maar door en daarmee ook het gedans.
Hij danste nog beter, beter dan de mollige en beter dan welke man die ze ooit op een dansvloer had mogen beleven. Ze wilde er iets van zeggen maar besloot om de kaken stijf op elkaar te klemmen. Het zou als een belediging klinken, als het aanhalen van een duister cliché dat in het ‘blanke’ Afrika opgeld deed. In gedachten klonk het door, ‘Ze kunnen niets, die zwarten, maar dansen dat doen ze als geen ander.’ De muziek zette zich maar voort en voort. De band wist van geen ophouden, leek in verroering te raken, opgezweept door de bijkans extatische dansmenigte. Ze vroeg zich af of ze wilde dat deze reeks simpele deuntjes en het gezang ophielden of dat ze juist in de stevige Afrikaanse greep van haar intrigerende danspartner wilde blijven – ze verkeerde in verwarring. En intussen duurde het maar voort, die hypnotiserende deuntjes en het aangename geschuifel met deze man.
Ciska merkte eens te meer dat dansen je in een trance kan brengen, waarbij de gedachten zich losmaken om visoenen op te roepen of om inzichten, opvattingen, overtuigingen en zienswijzen de revue te laten passeren, die elkaar vinden, verdringen, met elkaar botsen, elkaar overlappen en samenklonteren tot er bij haar één enkele flard overbleef: was het juist om met deze man te dansen? Een reflexmatig antwoord bruiste in haar op: de betamelijkheid gebood haar dit dansverzoek niet te weigeren. De betamelijkheid, ze moest lachen. Het woord alleen al.
Inmiddels had zij zich zonder hapering naar het midden van de dansvloer laten leiden. Ze waren nu, zonder enige twijfel, het middelpunt van de belangstelling. Dansen op eieren.
‘I like your smile.’
Het was haar al eerder opgevallen, zijn Engels was onberispelijk. De nieuwsgierigheid welde in haar op maar ze wilde haar mond er niet aan vuil maken. Ze was bang dat ze automatisch dat subtiel hooghartige toontje zou aanslaan, de toon van de koloniaal jegens zijn ondergeschikte, de toon die in de kolonie zo makkelijk vat op je kreeg, en waardoor haar vraag zou klinken als, ‘Zeg eens, hoe komt een neger toch aan zo’n mooi Brits accent?’
Ze sloot haar ogen en verbeeldde zich voor een moment dat ze met filmster Gregory Peck danste – een voorstelling die net zo onwaarschijnlijk was als het dansen met een Afrikaan in het hart van koloniaal Afrika.
‘Why do you close your eyes?’
‘I was thinking.’
‘About what?’
‘Over dat je zo goed Engels spreekt. Je bent niet van hier?’ Ze constateerde opgelucht dat ze het zonder opvallende intonatie uitsprak.
Hij schudde zijn hoofd en lachte haar toe.
Hij heeft anders ook een leuke glimlach, dacht zij. Een sympathiek gezicht had hij ook. De vraag over zijn afkomst bleef haar door het hoofd spoken. Hij had niet van die typische trekken van de Afrikanen in Rhodesië of het naburige Nyasaland http://nl.wikipedia.org/wiki/Nyasaland of Zuid-Afrika, ze dacht eerder aan Tanganyika http://nl.wikipedia.org/wiki/Tanganyika of iets anders in die contreien.
Een tijd lang zwegen ze en dansten gewoon door. Eindelijk lieten ze de Caballo achter zich. De band speelde niet langer het Latijnse genre en was overgegaan op de categorie Anglo-Amerikaanse wereldhits van het jaar 1964. Zo kwamen ‘Come a little bit closer’, ‘the girl from Ipanema’ en ‘Dancing in the streets’ langs. Van het stijlvolle dansen waren ze overgegaan naar het moderne schuiven met armen en voeten.
‘Voor een blanke vrouw heb je een goed ritmegevoel.’
Ciska voelde het bloed naar haar hoofd schieten, ‘Heb je vaker met blanke vrouwen gedanst?’
Hij schaterde het uit. ‘How snobbish that sounds! Ik heb in Engeland gestudeerd en ja, daar heb ik heel veel gedanst.’
Abrupt stopte hij met dansen. ‘Ik wil een glas met je drinken en toasten op de toekomst van Afrika.’
‘Waarom niet.’ Daar was het weer, dat aanmatigende toontje. Hou daar mee op, probeerde ze zichzelf in te prenten. Op de achtergrond hoorde ze ‘Ain’t that a shame.’ Hoe toepasselijk.
In no time had hij een Martini voor haar besteld en voor zichzelf een gin en tonic. ‘Wat wilde je me vragen?’ vroeg hij haar.
‘Waarom denk je dat ik je iets wil vragen?’
‘Dat hoofd,’ heel zacht duwde hij met zijn vinger tegen haar voorhoofd, ‘…dat zit vol vragen. Op de toekomst. ‘ Zijn glas klonk tegen het hare. Niet te hard maar fijngevoelig en vooral geraffineerd.
‘Wilde je daar niet blijven?’
‘In Brittannië? Ik was klaar met mijn studie en Afrika heeft mensen zoals ik hard nodig.’
‘Wat wil je gaan doen?’
‘Jou verdrijven.’ Hij prikte in haar zij en schaterde het uit. ‘Wat een grappig gezicht trek je als je schrikt.’
Het was de eerste keer dat ze hem recht in de ogen keek. ‘Ik schrok niet. Ik keek verbaasd en trouwens ik laat mij niet zomaar verdrijven. Ik hou van Afrika.’
‘Dat zeg je zomaar maar er klopt niets van.’ Hij loerde naar haar met een listige blik.
Hooghartig was bij haar overgegaan in grimmig: ‘Ik snap niet wat je bedoelt.’
‘Hoe kun je van Afrika houden als je niet van Afrikaanse mensen houdt?’
‘Dat is pertinent onwaar!’
‘Jij doet mee met een systeem dat elke dag opnieuw bewijst dat het niet van Afrikanen houdt – dat systeem heet kolonialisme.’
Ze hapte en de verontwaardiging nam haar over, ‘Zonder ons was hier niets geweest!’
‘Op een dag zul je begrijpen wat ik bedoel, darling.’ Hij nipte aan zijn glas.
‘Darling mij niet. Wie ben jij eigenlijk?’
‘Op een dag zul je het begrijpen. Chin chin tink.’ Weer klonk zijn glas tegen het hare. Ze nam een te grote slok en verslikte zich. Ze hoestte, proestte en keek in haar tasje om een zakdoekje tevoorschijn te trekken en toen ze opkeek was hij verdwenen. Het (after dancing) gesprek had maar vijf minuten geduurd maar de komende jaren zou ze er nog vaak aan terugdenken. Het was zo te zeggen een vormend gesprek geweest.
Op een afstand zag ze dat de mollige driftig in gesprek was met de bandleden en telkens wees naar haar, Cathy en de vriendin. Direct daarop begon het orkest een zogenaamd ‘schunkellied’ te spelen – het melodietje kende Ciska: ‘ontvoer mij toch, mijn blonde matroos’ en het werd in Will Glahé-wijze de zaal in getoeterd.
Cathy kwam aanhollen, ‘O god, dat heeft die bolle voor ons aangevraagd, straks denken de mensen hier dat we Duitse vrouwen zijn! Wegwezen!’ Ze liep meteen door naar de uitgang en de twee andere vrouwen volgden haar in rap tempo.
Nauwelijks twee minuten later ploften de vrouwen in uitgelaten stemming in een taxi neer. Het voertuig trok op. Er viel een tijd lang een stilte, de stilte van het nadenken. Ciska realiseerde zich dat ze de volgende dag om deze tijd alweer thuis zou zijn in Darwendale. Het weekje Beira zou daarna snel verbleken tot een vage herinnering en het leven zou weer draaien om haar man (Jan) en kind (Maarten). Alsof Cathy haar gedachten raadde begon zij opeens over Jan. ‘Als Jan jou met die Afrikaan op de dansvloer had gezien, had hij je er subiet vandaan gesleurd.’
Ciska keek haar aan, ze liet haar blik heel even op Cathy’s gezicht rusten, ‘Welnee. Dan ken jij mijn Janus niet. Hij zou juist geamuseerd hebben toegekeken.’ Meer wilde ze er niet over kwijt. Ze geloofde oprecht wat ze zojuist had gezegd. Jan zou haar vol spot hebben aangekeken, zo van ‘zo, jij durft’ maar tegelijkertijd met een zekere uitdrukking in zijn ogen, een uitdrukking die een indringende boodschap trachtte over te brengen. Die boodschap verkondigde: watch out, je danst op de rand van een ravijn. De ravijn van de koloniale moraal, wie over de rand heen raakte, viel in een peilloze diepte en werd voorgoed verbannen en doodgezwegen.
Nadat de taxi ze bij de entree van Hotel Estoril had afgezet spoedden de vrouwen zich naar Ciska’s hotelkamer om daar de kinderen op te pikken. Ginds wachtte hen een verrassing. De babysitter lag pontificaal in Ciska’s bed en verkeerde in een diepe slaap. Nadat ze gewekt was kon ze alleen maar verkondigen: ‘O sorry madams! I didn’t know you would return so early!’
Vijftien jaar later waren Ciska, Cathy en de vriendin zonder naam elkaar voorgoed uit het oog verloren. Het laatste dat Ciska vernam van de bewuste vriendin was dat zij zich in El Paso (VS) had terug getrokken omdat daar de bloemen zoveel leken op die in Rhodesië. En de levenslustige en stoere Cathy ging door met het bestieren van haar gezin en de buurtwinkel die ze had opgericht, ze woonde op de koffieplantage van haar man en leek gelukkig tot ze op een dag haar finale lot in de ogen moest kijken. Al haar levenslust en flinkheid konden geen verzet bieden tegen de kogels die door het staal van haar landrover heendrongen en haar lichaam aan flarden scheurden.
En Ciska en ‘haar’ Afrikaan? Dat was nog een verhaal apart. In 1969 vloog zij met haar gezin van Bangkok naar Europa. Ze kozen voor de snelste en meest interessante route van die tijd. Met de Scandinavian Air System (SAS) van Bangkok naar Kopenhagen met als tussenstop Tasjkent in de Sovjet-Unie. Tot schrik van Jan (die immers een geheim Russische verleden had) moesten de passagiers van het SAS toestel het vliegtuig verlaten om een tijd lang in het vliegtuiggebouw te wachten tot het vliegtuig bijgetankt was. Terwijl Jan met zijn neerhangende mondhoeken (hij had een hekel aan vliegen) met tegenzin het zwaar naar het schoonmaakmiddel lysol ruikende gebouw monsterde, babbelde Ciska wat met haar zoontje en ondertussen bestudeerde ze een schoonmaakster die met haar kolossale lichaam en met minieme bewegingen de vloer aanveegde. De vrouw keurde de westerlingen geen blik waardig. Op dat moment voelde Ciska een vederlicht tikje op haar schouder. Geschrokken draaide ze zich om en ze herkende hem meteen ondanks zijn vergevorderde kaalheid. Het was hem, haar Afrikaan. ‘Hello Beira-lady!’ tetterde hij schalks, ‘Wie had ooit kunnen denken dat wij elkaar in de Sovjet Unie zouden weerzien!’ Hij schaterde het uit.
Het was de lach die ze uit duizenden had herkend. Ze stond snel op en gaf hem met twee handen een handdruk. Vanuit haar ooghoeken zag ze dat Jans mondhoeken nog een stukje meer naar beneden waren gezakt. ‘Wij zijn op doorreis naar Europa. En jij?’
‘Ik heb net een ziekenhuisbehandeling in Moskou achter de rug en ben nu op weg naar Peking. Ik voer daar onderhandelingen namens Tanzania over de Tazara spoorlijn http://nl.wikipedia.org/wiki/TAZARA , daarover heb je wellicht gehoord.’
Ciska knikte bevestigend. ‘Een behandeling?’
‘Ja, om het leven te rekken. Volgens de doktoren heb ik nog maar een jaar te leven. En dat jaar zal ik volledig investeren in het welzijn van Afrika.’
Ciska streek over zijn arm. ‘Het spijt me dat te horen.’
Met een brede glimlach lachte hij haar toe. ‘Wij hadden een geweldig Afrika-team kunnen vormen, jij en ik.’
Ze zuchtte, ‘De dingen gaan zoals ze gaan.’
Er volgende wat marginaal gekeuvel totdat een barse stem via het oproepsysteem de Westerlingen opdroeg om naar hun toestel terug te keren. Jan griste Ciska snel bij de Afrikaan vandaan. ‘We moeten gaan.’ Afgemeten knikte hij de man toe.
De man uit Afrika aaide Maarten over zijn bol. ‘You have a lovely son.’
Terwijl ze van hem vandaan liep draaide ze zich nog eenmaal om. ‘Take care!’ riep ze. Ze voelde de tranen in haar ogen.
Hij maakte een royaal zwaaigebaar. ‘The moving finger has writ!’ (wat je doet in je leven is je eigen verantwoordelijkheid en kan niet meer veranderd worden), schreeuwde hij nog eenmaal en hij oogstte een boze blik van de schoonmaakster.
φ φ φ
Het koloniale leven in 1964 lijkt van een afstand gezien op een en al idylle en onbekommerdheid. In werkelijkheid smeulde onder de oppervlakte van de koloniale maatschappij een vilein wantrouwen dat de verschillende bevolkingsgroepen, blank en zwart jegens elkaar koesterden. Ze hielden elkaar met hun geïnstitutionaliseerde racisme in gijzeling. De liefelijkheid van het hiervoor beschreven strand- en badplaatsleven stak schril af bij wat komen zou. Mijn ouders vertrokken in 1966 voorgoed uit Afrika. Via de Rhodesiaanse media hadden ze in 1964 de eerste aanslag op een Europeaan meegekregen. Daarna bleef het een poos rustig. En toch leek het land met die aanslag iets van zijn (wellicht schijnbare) onschuld verloren te hebben. De Europeanen gingen zich bewapenen en mijn moeder moest schietlessen nemen waarbij ze meekreeg om vooral op de buik van een belager te mikken ‘Just aim at the belly, my dear‘. Helemaal lekker voelde ze zich daar niet bij. Toen wij al weg waren verergerde de veiligheidssituatie met de maand en die escaleerde vooral na de onafhankelijkheid van Mozambique in 1975. De bevrijdingsbeweging (die in Rhodesië steevast als ‘terroristen’ werden bestempeld) ‘had haar opwachting gemaakt’: http://nl.wikipedia.org/wiki/Zimbabwe_Afrikaanse_Nationale_Unie. Ook Cathy zou – enkele jaren later in 1978 – het slachtoffer worden van een aanslag. Ze woonde op een koffieplantage vlak bij de grens met Mozambique. Je kunt stellen dat de onafhankelijkheid van dat land haar fataal werd want toen passeerden de guerrilla’s in steeds grotere aantallen de Rhodesiaanse grens.
De door Cathy geschoten strandfoto heeft daardoor een wrange nasmaak gekregen – hij is gemaakt in het land waar vandaan de dood naar haar op pad is gegaan. Nadat zij vermoord was berichtte de Telegraaf in 1978 uitgebreid over de aanslag op Cathy – requiescant in pace. Klik hier: Cathy Willers
Mocht je deel 1 en deel 2 van dit verhaal hebben gemist dan vind je die hier: Beira en de bikini (deel 1) en Een koloniaal damesuitje (2).
En wil je meer weten over deze koloniale wereld en die tijd, kan ik het boek ‘Mukiwa een blanke jongen in Afrika’ van harte aanraden. In het Nederlands lijkt het weliswaar uitverkocht te zijn maar het is vast nog tweedehands te verkrijgen. En anders is de Engelstalige versie nog nieuw te verkrijgen (‘Mukiwa a white boy in Africa’). Dit boek is geschreven door Peter Godwin http://petergodwin.com/, die als kind en jongeman in Rhodesië woonde: http://www.meulenhoff.nl/nl/p4c36fcf32b2f4/11265/mukiwa-een-blanke-jongen-in-afrika.html Peter Godwin heeft nog meer mooie boeken geschreven. Die zijn te vinden op zijn website http://petergodwin.com/.