1952 – Als koffieplanter in de Franse Kameroen (Deel 2)

(Naar de herinneringen van mijn vader)

1952. Boodschappen doen. Het gebeurt ook als je aan de rand van het oerwoud woont. Het is alleen anders dan bijvoorbeeld in Driebergen. Ten eerste was de plantage grotendeels zelfvoorzienend. Melk, vlees, vruchten en groentes waren op of dichtbij de plantage beschikbaar. Ten tweede was de ‘tocht naar de winkel’ wel even wat anders. Naar Foumban rijden betekende voor mijn vader een autorit van minstens een uur over een gevaarlijke kronkelweg naar een brug die hem over een zijarm van de snelstromende Mbam rivier (https://en.wikipedia.org/wiki/Mbam_River) hielp, waarna de route op dezelfde vervaarlijke wijze verder kronkelde. Het was best zenuwslopend, maar het moest. De broodnodige alcoholvoorraad dreigde anders op te raken. En alcohol was een eerste levensbehoefte in deze ‘negorij’. Hier dronk je om jezelf te verdoven, om je los te maken van frustratie, chagrijn en het gevoel van spijt dat alomtegenwoordig was.

Koffieplantage Foumban
Het plantershuis Kameroen 1952

Maar veel kans om dit soort zorgen weg te drukken, kreeg je niet want daar vielen alweer die blanke buren (= iedere blanke binnen een straal van vijf kilometer), die je kon missen als kiespijn, onaangekondigd en luidkeels je huis binnen. En daarmee begon het groteske gezuip. Ze confronteerden je juist met datgene waar je van weg wilde komen. Maar weerstand bieden was totaal zinloos. Ze dwongen je gewoonweg om te discussiëren over de stomste flut onderwerpen, lallend en scheldend brachten ze hun onnozelheid onder woorden en zo ging het de hele nacht door. En als ze bij het krieken van de dag eindelijk opkrasten, lieten die drankzuchtige zatlappen je achter met heel arsenaal aan lege whisky- en cognacflessen.

Palace Sultan Foumban 1952
Paleis van de Sultan van Bamoun in Foumban in 1952 Bron: fotoboek Jan van Bommel

Tijd dus om boodschappen te doen… Behalve de alcohol ging het daarbij ook om suiker, zeep, toiletartikelen, waspoeder en – gek genoeg in deze koffiestreek – de keurig uit Europa ingevoerde gebrande koffie die in feite terug gekeerd was naar de bron. Daarnaast trof mijn vader op de markt van Foumban ook aardige snuisterijen aan waarmee hij het lege en ongezellige plantershuis wat kon opfleuren – als tegengif tegen de negativiteit die hier permanent in de lucht leek te hangen. In Foumban resideerde de Sultan van Bamoun https://en.wikipedia.org/wiki/Seidou_Njimoluh_Njoya in zijn paleis. Door hem en via hem werd de kunstnijverheid aangewakkerd. Mijn vader heeft hem een keer ontmoet en kreeg van hem een ceremoniële stok cadeau, die bij ons thuis doorging als de ‘wandelstok van de sultan’.

Sultan van Bamoun2
De Sultan van Bamoun op zijn troon die onder meer bestaat uit fetisjen en stoottanden van een olifant die 2.10 meter lang zijn en 53 kilo wegen. Deze olifant is geschoten door Dr. Eugen Zintgraff. Bron: fotoboek Jan van Bommel

Mijn vader vond het interessant om met de verkopers van de nijverheidskunst te praten en hun verhalen aan te horen. Zo wist een oude Kameroener hem te vertellen dat de Afrikanen veel meer respect hadden voor de Duitsers – hun eerste kolonisator – dan de latere – de Fransen. In de jaren dat Kameroen Duits was, hadden de Duitsers veel meer aan opbouw en ontwikkeling gedaan dan de Fransen nu. Sterker nog, de man constateerde dat Fransen zo goed als niets ‘fatsoenlijks’ hadden verricht. Hij toonde mijn vader een stel tastbare herinneringen aan de Duitsers. Dat waren twee koperen kelken (waarschijnlijk bedoeld als miskelken voor de talrijke missionarissen in deze streek) en een tafelschel. Deze attributen waren gemaakt uit granaathulzen die op het slagveld werden gevonden na de korte strijd tussen de Duitsers en de Fransen in 1916 (https://en.wikipedia.org/wiki/Kamerun_Campaign). Mijn vader verwonderde zich, de man had het dus niet over de recentere Tweede Wereldoorlog maar over de Eerste Wereldoorlog. Zo hadden de Afrikanen van krijgstuig een kunstwerk gemaakt. Een mooi vredessymbool.

NB een reden waarom de Fransen weinig aan ontwikkeling deden in Kameroen zou kunnen zijn dat het destijds een mandaatgebied was. Dat betekende dat je wist dat het gezag maar tijdelijk was, dus waarom zou je er veel investeren? Bij een kolonie lag dat anders – dat was voor eeuwig en investeringen zouden zich daarom ooit terugbetalen, zo dacht men…

Zie ook deel 1 , deel 3 , deel 4 van ‘Als koffieplanter in de Franse Kameroen’.

Kameroenees koper
Op de voorgrond de ceremoniële stok van de Sultan van Bamoun en daarachter de twee kelken en de tafelschel (allemaal niet meer in mijn bezit)