image-2016-09-25
‘De schrijver’, bron: antieke ansichtkaart

Hoe zit het eigenlijk met de toon van de schrijver? De toon die ik als schrijver aansla is inmiddels in twee recensies aangehaald. Dit betrof het boek ‘Dodelijke Boslucht’.

Er werd onder andere gezegd dat ik ‘een duidelijke voorkeur voor plechtstatig Nederlands’ zou hebben. En de turborecensent en collega-schrijver M.P.O. Books schrijft over ‘Dodelijke Boslucht’: ‘…qua taalgebruik koos Maarten van Bommel voor een herbeleven van de jaren zestig, afgewisseld met een deftig woordgebruik en soms een verrassend modern aandoend woord als “super”. Waar kom je nog boeken tegen met woorden als ‘stiefelen’ en ‘involveren’? Het past prima in deze vrolijke, lichtvoetige detective.’ Dit slaat de spijker op zijn kop. Ik probeerde inderdaad met de toon (het taalgebruik) de sixties te laten herleven en dan vooral het afzakkende milieu van dorpsnotabelen dat zich met alle macht probeert vast te klampen aan zijn inmiddels prehistorische voornaamheid. Ik kon daarbij putten uit mijn eigen herinneringen, want hoe gek het ook mag klinken, Dodelijke Boslucht’ bevat diverse autobiografische elementen (ik was overigens niet betrokken bij de diverse moorden 😉 ).

Er bestaan twee scholen over het onderwerp ‘toon van de schrijver’. De ene school zegt dat een schrijver altijd dezelfde toon moet toepassen om zich te kunnen kenmerken, om de lezers met hun specifieke voorkeuren zo aan zich te binden. Want vertrouwdheid geeft een band. De andere school, en dat is een school die veel minder gehoord wordt, is die, die zegt dat je als schrijver je totaal moet inleven in de sfeer van je boek en dit tot uitdrukking moet brengen in de toon. Als de setting een intellectueel milieu is, dan moet je een intelligente toon aanslaan en als het verhaal zich afspeelt in een arbeidersdistrict, dan moet het verhaal vooral een potige toon hebben. Je maakt het daarmee realistischer. Ik hang niet een speciale school aan. Ik laat mij bij het schrijven liever tot op zekere hoogte leiden door intuïtie. Toen ik begon aan ‘Dodelijke Boslucht’, hoorde ik zo te zeggen, ‘de stemmen van de ouden’, die vanuit mijn geheugen doorklonken. Vandaar dat ik hun woorden en toon doorgaf. Dit met het risico dat lezers, die van het vlottere geluid houden, vastlopen.

In mijn andere boeken geldt dit veel minder. In ‘De Verborgen Schaduw’ klinkt de ernstige toon van mijn vader door (die overigens doorspekt is met ironische kwinkslagen). En dat is ook niet gek, het verhaal is gebaseerd op zijn memoires. In de andere boeken overheerst mijn authentieke toon (wat dat ook moge zijn) die afgewisseld wordt met ‘Bommeliaanse ironie’ (niet mijn woorden) en af en toe een vleugje absurdisme. Ik beoefen niet alleen meerdere genres (non-fiction, thrillers, avonturenroman), maar beoefende tot voor kort ook meerdere tonen. Voor wat betreft het uitproberen van verschillende genres ben ik in ieder geval gewaarschuwd. Een tijd geleden tikte mijn uitgever mij op de vingers waarbij hij aandrong om toch vooral één genre toe te passen – ‘omdat de lezers daarop rekenen’. En hij voegde hieraan toe dat ooit een van zijn schrijvers van plan was om alle genres uit te proberen, met als resultaat dat hij halverwege strandde en toen gek werd. Daarna verdween hij en niemand heeft ooit meer van de man gehoord.