(Naar de herinneringen van mijn vader)
‘Tot in de jaren ’50 gold: als de Europeaan naar de evenaar trok had hij vijftig procent kans op een bankroet of een voortijdige dood. De hitte was niet te harden. Elk talent en iedere discipline waarover de Europeaan beschikte, spoelde tezamen met het gutsende zweet uit zijn lichaam. Het enige dat overbleef, was de drang om naar de fles te grijpen – alleen zo kon hij de beproeving verduren.’
1951. Na een bizarre reis door de zogeheten Franse Sahara en een daarop volgende, nog curieuzere tocht, met twee mondaine dames via Noord-Nigeria en door wat we nu de Sahellanden noemen, kwam mijn vader terecht in – zoals het toen heette – de Franse Kameroen. Met een sterk staaltje bluf had hij een baan weten te bemachtigen als manager van een van de grotere koffieplantages in de omgeving van Foumban (https://nl.wikipedia.org/wiki/Foumban). Er was alleen één probleem, mijn vader wist niets van de koffieteelt. Dus nadat hij in de havenstad Douala de twee mondaine dames had uitgezwaaid (zij trokken verder naar Fernando Po), spoedde hij zich naar de plaatselijke bibliotheek. Daar verslond hij alle boeken die hij maar kon vinden over de koffieteelt. Vervolgens reisde hij twee weken later met een uitpuilende ordner met aantekeningen over van alles en nog wat – als het maar koffie betrof – naar Foumban. Tot zijn eigen ongeloof trad hij daar per direct aan als kersvers hoofd van een formidabele koffieplantage ‘Plantation du Haut-Bamoun‘.
Vanaf nu beschikte hij over het lot van twee Franse assistenten, een paar honderd landarbeiders, honderden stuks vee (de plantage was een blijkbaar een ‘combi-bedrijf’) en honderden koffiebomen. Hoe te beginnen? En vooral hoe om te gaan met de Franse assistenten die veel meer wisten over de koffieteelt en die vanaf dag één met hun wantrouwende blikken zijn gestuntel volgden – en dat vooral omdat ze het maar niks vonden, dat een niet-Fransoos hun baas werd. De zojuist opgedane boekenwijsheid zette hij volop in en daarnaast gebruikte hij de rudimentaire landbouwexpertise die hij ooit als tabaksman in Duitsland en Oekraïne had opgedaan. Verder experimenteerde hij maar wat. Zo had nog nooit iemand eraan gedacht om koeienmest aan de voet van de koffiebomen te deponeren. Het zou een spectaculair gevolg hebben.
Een ander zou euforisch zijn om zomaar als jonge kerel aan het hoofd van zo’n grote onderneming te staan. Maar mijn vader was geen man van makkelijke conclusies. Zijn pessimistische inborst verweerde zich tegen alles dat leek mee te vallen. Hij was niet zelfingenomen en hij kende ook geen machtsgevoel. Absoluut niet. Want aan de rand van die equatoriale oerbossen werd hij juist overmeesterd door een gevoel van existentiële twijfel en intense eenzaamheid. Hij voelde zich alleen op de wereld. Het wilde namelijk niet goed komen met zijn Franse assistenten, die hem een ‘Duitsachtige´, onbuigzame, teveel eisende dwingeland vonden. Ze voelden intuïtief aan, dat hij hun indolente en corrupte prutsersleventje kwam verstoren.
En aan de Afrikanen beleefde hij ook geen plezier. Die dromden maar om hem heen en wachtten met hun bedremmelde blikken op orders. Het gaf hem de kriebels. Deze mensen kwamen hem buitenissig voor, met hun tegengestelde mentaliteit en hun destructieve bijgeloof. Het gaf hem een ongemakkelijk gevoel, dat ze tegen hem opkeken. Aversie borrelde in hem op toen hij doorkreeg dat ze bij hem verlichting zochten voor hun harde bestaan. Ze wilden dat hij voor rechter, dokter en burgemeester speelde. En dat greep hem geweldig naar de keel. Hij was het toch, die houvast zocht?! Maar die radeloosheid kon hij niet laten merken. Dat maakte het allemaal nog zuurder.
En als hij dan toch een poging deed om het ‘leed’ te lenigen, mislukte die grandioos. Hij zag hoe de landarbeiders manden met mest – als gevolg van zijn ‘lumineuze’ idee de koffiebomen te bemesten – op hun hoofden droegen. Ze liepen met hun blote voeten door het kortgeknipte gras, of op onvaste zanderige paden tussen de bomen door. Dat was allemaal heel gebruikelijk. Maar het gebruikelijke ging radicaal over in het ongebruikelijke als de weergoden de ‘arme drommels’ trakteerden op een van die gruwelijke tropische stortregens die zomaar met denderend geraas konden losbarsten. En dan gebeurde het. Als koffiedrab liep de waterige koeienpoep in zwartbruine slierten langs hun gezichten. Het droop verder via de nek, het hemd, de broekspijpen tot het tussen de tenen van de ‘drommels’ weg sijpelde. Het was niet om aan te zien en een gemeen geurmengsel van zweet en poep dwarrelde met de mannen mee. Mijn vader besloot spontaan tientallen kruiwagens uit het verre Parijs over te laten komen. Verlichting breng je met modernisering, zo dacht hij. De aanschaf en de overtocht van de metalen dingen duurde enkele maanden maar de afkeuring volgde binnen één dag. De Afrikanen weigerden de ‘wiebeldingen’ te gebruiken. Ze vonden de wankele karren domweg onhandig. De wijze les: modernisering lukt alleen maar als je rekening houdt met de voorkeuren van de eindgebruiker.
NB1 dit is een bewerking van passages die eerder zijn gepubliceerd in het boek ‘de Verborgen Schaduw’. Deel 2 van ‘Als koffieplanter in de Franse Kameroen’ volgt snel.
NB2 de bizarre tocht door de zogeheten Franse Sahara is vastgelegd in een setje memoires die mijn vader in de jaren negentig opschreef. Ik heb ze inmiddels gedigitaliseerd. Hierna moet ik ze bewerken – niet om de feiten te veranderen maar om alle anachronismen, gallicismen, anglicismen en germanismen eruit te halen. De memoires zijn opgeschreven nadat mijn vader tientallen jaren in Duitstalige, Franstalige en Engelstalige gebieden had geleefd. Taalkundig rammelen ze daardoor nogal. Na deze aanpassing zal ik bekijken of ik de tekst verwerk in een thriller of een roman of dat ik de kale tekst (in delen) publiceer op deze website. Wordt vervolgd.
Zie ook deel 2, deel 3 , deel 4 van ‘Als koffieplanter in de Franse Kameroen’.