1977 – Leven in een voormalig ‘Rijksvoorbeelddorp’

Tussen 1975 tot 1978 was ik getuige van het grote zwijgen in het enige ‘Rijksvoorbeelddorp’ van Nazi-Duitsland

Van meer naar bos
In 1975 verhuisde ik met mijn ouders van ons huis aan het meer naar een huis aan een bosrand. Ik zeg wel ‘ouders’ maar in feite woonde ik daar vooral met mijn moeder, omdat mijn vader negen maanden van het jaar op de Filipijnen werkte en hooguit twee keer per jaar voor een korte periode thuiskwam. Desondanks was het mijn vader geweest die het huis had uitgezocht. Zoals hij het aangaf, voldeed het huis en het aanpalende dorp – Dötlingen – aan zijn woonideaal. Hij bedoelde daarmee het bos dat tot aan onze achtertuin doordrong, in combinatie met het uitzicht vanuit onze voortuin op graanvelden die in de wind wervelden. Hij wist toen nog niet dat het woord ‘ideaal’ behoorlijk beladen was in combinatie met dit dorp.

Dötlingen 1977
Ons huis in de zomer

Eerste verkenningen
Bij nadere verkenning van onze buurt stuitten mijn moeder en ik op de bungalow van een door haar man verstoten redersvrouw uit Bremen. Ze woonde er met een dienstmeisje die door haar ex-man betaald werd. De bungalow ontbrak het aan een tuin, het oprukkend bos had de woning opgeslokt. De takken van de bomen drukten tegen de ramen van de redersvrouw. We zijn maar één keer bij haar op bezoek geweest. Ze leidde ons naar haar bemoste terras en wees ons op een kleine kuil. ‘Hier hebben we laatst nog een Romeinse urn gevonden met daarin asresten en een armband.’ Later begrepen we dat het hier nooit Romeins was geweest, maar dat er blijkbaar toch Romeinen tot hier waren doorgedrongen, bijvoorbeeld om handel te drijven. Mijn eerste ervaring met een dorpsbewoner verliep minder cultureel. Ik fietste naar school toen ik vanuit een auto gesommeerd werd om te stoppen. Naast mij werd een autoraam opengedraaid. Een man gebood mij om onmiddellijk papier op te rapen dat ik volgens hem had weggegooid. Ik begreep eerst niet waar hij het over had, maar toen ik omkeek zag ik op grote afstand een papieren tissue langs de weg tuimelen. Zonder dat ik het had gemerkt, was het uit mijn zak gefladderd. Ik moest terug om het op te rapen, terwijl de auto bleef wachten tot ik het had opgeruimd.

Dötlingen 1977
Oudtante Door en ik bij de duizendjarige eik

‘Rijksvoorbeelddorp’
Verder had het dorp een zogeheten heksensteen, een duizendjarige eik, diverse boomreuzen in het dorpscentrum die honderden jaren oud waren, een romaanse kerk, een rivierdal en in de wijdere omgeving een mooie mix van bospercelen en heidevelden. Oppervlakkig bekeken, een heel mooi dorpje (dat ooit zelfs een bekende kunstenaarskolonie herbergde ). Oppervlakkig bekeken was het mooi, want met deze kenmerken, bleek het plaatsje bij uitstek geschikt om ‘uitverkoren’ te worden tot het enige ‘Rijksvoorbeelddorp’ (Reichsmusterdorf) van Nazi-Duitsland. Hierop terugkijkend, vraag ik mij af hoe het mogelijk was, dat wij uitgerekend onze woonplaats kozen in dit gehucht. Het is volgens mij het zoveelste voorbeeld, dat mijn ouders een hele bijzondere speelbal waren van het lot.

Een idyllische schets van het dorp (Hugo Ziegler), bron: Wikipedia

Beladen gebeurtenissen
In ieder geval hadden mijn ouders en ik lange tijd niets door van de beladen voorgeschiedenis. Want de dorpsbewoners praatten met ons hooguit over het weer en de spreekwoordelijke koetjes en kalfjes. En we hadden onszelf erin getraind om met Duitsers nooit over de periode 1933 – 1945 te beginnen. Wat ik als puber wel merkte was de beklemmende sfeer die zich over dit dorp had breed gemaakt, alsof er een spontane samenzwering om te zwijgen was afgekondigd. We waren dus onwetend over de ‘historische status’ van het voorbeelddorp en over het feit dat in 1931 tachtig procent van de dorpsbewoners op de NSDAP hadden gestemd. En ook wisten wij niets over een gebeurtenis in 1945 waarbij een zogeheten ‘Weerwolf eenheid’ een weerbarstige boer afknalde, die openlijk had verkondigd dat Hitler er een puinhoop van had gemaakt. Wat we ook niet wisten, was dat op de hoogste heuvel van het dorp een reusachtige zwerfkei lag, die weer een geheel eigen verhaal te vertellen had.

Ons huis in de winter van 1979

Het gestolde kruis
Onze buurvrouw heette Frau Pauls. Zij was een ongetrouwde, hardcore antroposofe. Met het accommoderen van onderhuurders en betalende logees, zorgde ze voor haar levensonderhoud. Het was een hele coterie aan grillige en soms zelfs dementerende dames, die bij haar inwoonde. Zo kwam het weleens voor dat een oudere dame op onze terrasdeuren bonkte en luidkeels riep: ‘Laat me naar binnen, ik woon hier.’ Ik kwam Frau Pauls vooral tegen als ze op antroposofische wijze haar enorme groentetuin bewerkte. Ik wist dat zij een tragische achtergrond had. Ze was een van de vele vrouwen die vanwege de oorlog ongetrouwd bleef – omdat een groot deel van de mannen van haar generatie niet meer uit de oorlog terugkeerde. Ook haar verloofde was omgekomen. In december 1938 had ze nog oud en nieuw met hem gevierd, waarbij traditioneel gesmolten lood in een kom met water werd geworpen. De klontering die dat zich uit het razendsnel gestolde lood vormde, werd als voorteken voor het nieuwe jaar gezien. Opeens sprong haar verloofde op en riep: ‘O mijn god, ik zal het komend jaar sterven!’  Onthutst staarden de andere aanwezigen in de kom. Daar had zich uit de diverse gestolde loodklontjes een onmiskenbaar kruis gevormd. En inderdaad sneuvelde de verloofde in september 1939 tijdens de Duitse inval in Polen.

De zwerfkei op de heuvel voordat hij ‘gezuiverd’ werd, bron: vooroorlogse ansichtkaart

Shock-lied
Vlak voordat mijn vader weer terug zou keren naar de Filipijnen, maakte hij in ons rustieke dorp nog een indringende ervaring mee. Het was half zes in de ochtend. Iedereen in huis lag te slapen maar intussen drong vanaf de straat langzaam maar zeker een gezang tot onze slaapkamers door. En toen de klanken en melodie duidelijk werden, rukte het zangstuk mijn vader uit zijn slaap en katapulteerde hem in één klap terug in de tijd, terug naar de wilde en neerslachtige feesten die hij in Nikolajev anno 1944 had meegemaakt. Hij haastte zich naar het raam en zag een dronken man langs de weg zwalken, terwijl de man luidkeels het Horst Wessel lied zong – het lijflied van de nazi’s. De deun zou de hele dag in mijn vaders gedachten blijven hangen.

Zonnewende
Nadat mijn vader vertrokken was naar Azië, vroeg Frau Pauls of we het leuk zouden vinden om mee te gaan naar de zonnewende (de midzomernachtsviering). Die avond liepen we naar de hoogste heuvel van het dorp, waarvandaan je uitkeek over het rivierdal van de Hunte. Ook een paar logees van mevrouw Paul gingen mee. Het betrof een jong stel uit Hamburg, dat enigszins uit de toon viel bij de rest van het gezelschap op de heuvel vanwege hun spijkerbroeken, slobbertruien en flodderige kapsels. Sommige deelnemers van de bijeenkomst droegen brandende fakkels wat – in mijn ogen – een merkwaardige ambiance veroorzaakte. Ik wierp een blik naar mijn moeder, die met een ongemakkelijke uitdrukking voor zich uit keek. Bij een grote zwerfkei kwam de stoet tot stilstand. Een man klom op de rotsblok en begon aan zijn toespraak. Hij begon met: ‘Duitsers over alle grenzen verenigt u…’en wat hij verder zei, kan ik niet meer herinneren, omdat ik afgeleid werd door de reactie van het stel uit Hamburg. Ze begonnen te snuiven en sissen en toen riep de man van het stel: ‘Dit is ongehoord! U zit hier nazibagger te verkonden!’ Als door een adder gebeten draaide zich een vrouw, met een keurig permanent, naar ons om. Met haar van woede verwrongen grimas snauwde ze de Hamburger toe dat hij zijn mond moest houden en dat hij moest opkrassen als het hem niet beviel. De rest van de mensen zei niets, maar je kon aan hun houding zien dat we inderdaad maar beter weg konden gaan. Frau Pauls leidde ons daarom snel de heuvel af. Pas onlangs heb ik begrepen dat bij de grote zwerfkei, waar wij omheen stonden, tussen 1933 en 1945 een enorm hakenkruis in de steen ingekerfd was. Na de oorlog is het nazisymbool met een slijpmachine weg gefreesd, waarna de steen ondersteboven werd gedraaid. In ieder geval wisten mijn moeder en ik vanaf die dag dat we hier op een flinterdun oppervlak van de moderniteit trippelden, terwijl daaronder het verdrongen verleden nog springlevend was

image-2016-10-095
Uitzicht op het Hunte-dal (Paul Müller-Kämpff), bron: Wikipedia

Terugkijkend heb ik geen fijne tijd in het dorp beleefd. Als enig kind was je toch al veel alleen, maar in dit dorp werd je nog meer op jezelf teruggeworpen. Het zwijgen van hun ouders en grootouders leek door te werken in de hoofden van de dorpskinderen, ik kon er nauwelijks contact mee krijgen. Op die manier werd ik teruggeworpen op een bezigheid die ik in mijn eentje kon doen: ik ontwierp steden op papier. En dit bleek een voorstadium te zijn van mijn latere verhalen op schrift – ondanks alles, met dank aan het ‘Rijksvoorbeelddorp’ 😉 .