1973 – De diepe gronden van het meer (deel 2)

(zie hieronder het vervolg op deel 1)

Germany 1974
De blokkendozen zoals ze (ooit?) het oever van het meer sierden

 

De tante

1972/1974. In de nabijheid van het meer woonden nog meer markante mensen. Zo had je – zoals mijn moeder het subtiel uitdrukte – een enigszins ‘ongelijksoortig echtpaar’. Dit stel had het voor elkaar gekregen om een villa te laten bouwen in de buurt van het meer, ondanks haar bescheiden inkomen en zijn onregelmatige verdiensten uit de verkoop van kunst. Zij vervulde een administratieve functie bij een geheimzinnige overheidsdienst en hij was kunstenaar, gespecialiseerd in het beeldhouwen van driehoekige varkens. Tijdens een rondleiding door hun huis bekeek mijn vader met een sarcastische grijns en hoofdschuddend de vors uit de kluiten gewassen bronzen creaturen, die gedeformeerde zwijnen en zeugen moesten voorstellen (doorgaans een meter bij een meter in omvang). Het zal dezelfde mimiek geweest zijn die hij eerder vertoonde bij het zien van het Japanse kabinet van Adolf Hitler. Mijn moeder toonde zich empathisch door een verbaasd ‘oh’ uit te spreken, wat de kunstenaar blijkbaar als een groot compliment opvatte, want hij boog diverse keren met zijn hoofd in haar richting.

Op de achtergrond schuifelde een oudere, ietwat kwetsbaar ogende, dame rond die door het ‘ongelijksoortige’ echtpaar met tante werd aangesproken. Toen deze tante mij zag werd ik meteen beetgepakt en bedolven onder aaitjes, knuffels, kooswoordjes – ze vond kinderen onweerstaanbaar. Ik liet het over me heen gaan en tegelijkertijd verwonderde ik me. Voor mij was een ‘tante’ iemand die je met alle egards behandelde, maar deze tante werd in ons bijzijn behandeld als een onmondige kleuter. Haar werd een paar keer op geïrriteerde toon te kennen gegeven dat ze in de weg liep. Vanuit de keuken was te horen dat ze rond gecommandeerd werd, waarna ze met nerveus rinkelende theekopjes naar ons toe werd gestuurd.

Duitsland 1973
Onze (langhaar) teckel Edda op ons balkon, de blik van het meer afgewend

Toen de tante richting keuken verdwenen was, kregen wij in staccato te horen dat deze tante een ‘meebrengsel’ was uit het oosten. Het echtpaar was samen met haar op het nippertje ontkomen aan de Russische oorlogsfurie die begin 1945 over de oostelijke gebieden van het in elkaar stortende Duitse Rijk losbarstte. De bankroete tante bleef noodgedwongen bij het echtpaar inwonen en fungeerde voortaan als een moeizaam gedulde huishoudster. ‘De tante weet alles over ons,‘ voegde de vrouw aan haar verhaal toe. Wat daarmee bedoeld werd ontging ons toen. Pas veel later diepte ik deze zin uit mijn geheugen op en toen begreep ik dat de, op het eerste gezicht, terloopse opmerking een macabere bijsmaak had. Nadat we die avond thuiskwamen, hoorde ik mijn moeder tegen mijn vader zeggen, ‘Het is een perfecte dekmantel voor spionage. Zij heeft door haar werk geheimen onder handbereik en hij verdient zogenaamd geld aan de verkoop van zijn driehoekige varkens. Daarmee worden haar inkomsten uit haar spionagediensten afgedekt.’
Mijn vader begon luidkeels te lachen, ‘Jij altijd met jouw fantasieverhaaltjes…’ Hiermee was de kous af. Er werd niet meer over gesproken tot… (zie later)

Antisemitisme bij de thee

Zonnig, dat is misschien wel de meest treffende typering voor mijn moeder. Ook daarom werd haar dikwijls gevraagd, ‘Mevrouw van Bommel, bedroeft het u niet dat uw man negen maanden van het jaar in het verre oosten zit, terwijl u hier woont?’ Ze antwoordde dan: ‘O nee hoor, en ik kan u verklappen dat die negen maanden de heerlijkste tijd van het jaar zijn.‘ Zeker voor Duitsers was dit antwoord zo geheel anders dan zijzelf ooit konden bedenken en dat maakte mijn moeder tot een exotisch wezen waarmee de buurtbewoners zich graag omringden. Een van die bewoners betrof een voorname dame. Ze had de gewoonte om zich, als haar man naar zijn werk was, een hele middag op de bank neer te vleien en – onder het genot van het uitzicht op het meer – te luisteren naar een volledige klassiek concert, met dank aan de Deutsche Grammophon. Op een dag vroeg ze mijn moeder om samen met haar te luisteren. De afspraak was dan, dat je in stilte moest luisteren tot de eerste kant van de plaat helemaal afgespeeld was. Daarna volgde een korte theepauze en alleen tijdens die theepauze mocht er worden gesproken waarna de tweede kant van de plaat werd opgezet en je nogmaals je mond moest houden. En zo gebeurde het. Die dag was het vijfde pianoconcert van Beethoven aan de beurt, gedirigeerd door – hoe kon het ook anders – Von Karajan.

Ciska van Bommel - Koppen 1973
Mijn moeder voor ons huis in 1973

Bij aankomst bij het huis van de dame ontstond eerst een mild gekibbel tussen haar en mijn moeder. Nog voordat de jas aan het haakje bij de garderobe hing, ontstond er onenigheid, omdat de dame stellig beweerde dat Den Haag de hoofdstad van Nederland was en dat ze van mijn moeder niet wilde aannemen dat Amsterdam de hoofdstad was. ‘Het zal toch niet zo zijn dat u niet eens weet wat de hoofdstad is van uw eigen land?’ vroeg de zelfvoldane vrouwspersoon. Uiteindelijk liet mijn moeder de onwetendheid overwinnen want anders was het bezoek voortijdig bij de voordeur geëindigd.

Nauwgezet werd de plaat met het sierlijke gele merkteken uit zijn hoes getrokken en opgezet. De muziek werkte bedwelmend. De beide vrouwen staarden roerloos voor zich uit – de blik op het meer gericht. Vervolgens: de theepauze. ‘Wat een geweldige prestaties hebben de Duitsers toch voortgebracht, Beethoven, Goethe…‘ zei mijn moeder. Haar gastvrouw gloeide van trots, ‘Dat is helemaal waar, maar…’ de voorname dame zuchtte, ‘…als toch die oorlog en die jodentoestand er niet waren geweest. Dan waren we nog steeds de nummer één in de wereld geweest.’ Heel even hing er een beladen stilte in de woonkamer. Mijn moeder nipte aan haar thee en verzamelde al haar moed. ‘Hoe kon het toch gebeuren dat de Duitsers zoveel hekel aan de joden kregen en dat ze bereid waren om ze te …’
‘Te elimineren?’
Mijn moeder knikte bedeesd.
De dame knikte ook, ‘O, dat weet ik wel.’
Mijn moeder schoof naar het puntje van haar stoel.

Enkele dames uit de buurt tijdens een uitje 1974 (mijn moeder zit links)

De dame knibbelde heel rustig aan haar koekje en begon op een bezwerende toon te praten. ‘Na het verlies van de Eerste Wereldoorlog werden wij Duitsers gewoonweg door het riool gespoeld. De hyperinflatie sloeg genadeloos toe. Hele gezinnen die tot die tijd met hard werken een welvarend bestaan hadden opgebouwd, zagen hun vermogens, inkomsten en pensioenen binnen enkele dagen vervluchtigen. Om hun kinderen en zichzelf te voeden zagen deze mensen zich gedwongen hun bezittingen verkopen, maar als niemand geld heeft en iedereen wil verkopen, keldert de waarde van je bezittingen. De Duitse munteenheid was compleet waardeloos geworden. Alleen wie aan deviezen kon komen, had nog koopkracht. Maar hoe kom je aan deviezen in een tijd dat het hele buitenland iedere Duitser haatte en boycotte? En toen…’ Ze stak haar wijsvinger recht voorruit, ‘…bleek er één groep in Duitsland te zijn die wel – via familiebanden en hun stamgenoten in het buitenland deviezen wisten te lenen. Vanaf dat moment brak de kooporgie los. Voor een appel en ei konden ze huizen, bedrijfspanden, land en inboedels opkopen. En het ergste was nog,…’ de vinger ging omhoog, ‘…dat ze zelfs de bodemprijzen nog omlaag wisten te sjacheren. Het was gewoonweg eerloos. De Duitse burgerij heeft deze krenking niet vergeven en vergeten.’ De vinger daalde een stuk om vervolgens weer de lucht in te gaan, ‘En wee degene die de burgerij tegen zich in het harnas jaagt,…’ de vinger strekte zich zo hoog mogelijk uit, ‘…die kan zich maar beter bergen!’ Ze was klaar en haalde opgelucht adem, haar triomfantelijke blik ging rond zonder iets te zien en die blik zei alleen maar: nu heb ik eindelijk mijn verhaal kunnen vertellen.

Maarten van Bommel 1973
Maarten van Bommel 1973 met hondje Edda en cavia Mops

Het verhaal maakte mijn moeder bijkans sprakeloos. Niet zozeer omdat ze het zo schokkend vond, maar omdat het zo geheel anders was dan al die andere – al dan niet vermeende oorzaken van het antisemitisme – vaak grove simplificaties en onzinverhalen. Jaren later kreeg ik te horen wat zich tijdens Beethovens vijfde had afgespeeld en nog veel later was het bij mij geheel weggezakt tot ik de huizencrisis van 2011 – 2013 meemaakte. Ik hoorde mensen klagen dat ze gedwongen waren om hun ‘onder water staande’ huizen te verkopen (bijvoorbeeld vanwege een scheiding) en dat ze geconfronteerd werden met een koper die – ondanks de benarde situatie van de huiseigenaar – grof afdong op de prijs. Er zijn mensen op die manier berooid achtergebleven. Toen kwam het verhaal van de voorname dame weer naar boven. Ik besefte hierdoor dat het verhaal van de dame niets meer was dan een maatschappelijk toeval, een eenmalige financiële voorsprong die een klein deel van een specifieke bevolkingsgroep een spectaculaire toename qua koopkracht bezorgde en dat hetzelfde gebeurde rond 2012 met een groep doodgewone Hollanders die de mazzel hadden genoeg geld beschikbaar te hebben toen de huizen – bij wijze van spreken –  voor een appel en ei te verkrijgen waren. Waar de dame wel gelijk in had was het: berg je als je de trots van de burgerij krenkt! In de jaren veertig van de twintigste eeuw pakte dit rampzalig uit voor de joodse bevolking in Europa. Nu zien we weer een burgerij die op oorlogspad lijkt te zijn vanwege ‘de krenking van de internationalisering (EU) en de eurocrisis’. Deze keer wakkert de krenking het populisme aan – en we weten nog niet waar dit gaat eindigen.

Onder het ijs

Ook een ander verhaal uit het verleden maakte in de jaren tachtig zijn opwachting. Mijn ouders woonden inmiddels in het Belgische Retie waar onze vroegere schoonmaakhulp uit Duitsland op bezoek kwam. We gingen met haar op pad naar Antwerpen, dat ze verwarde met Amsterdam, want ze ging er op zoek naar de grachten. Toen we thuis kwamen, vroeg mijn moeder hoe het met de mensen ging, die aan het meer woonden. De schoonmaakster antwoordde dat alles bij het oude was, alleen met de tante van  het ‘ongelijksoortige’ echtpaar, daar was iets mee gebeurd. Op een ijskoude winternacht was ze blijkbaar het bevroren meer opgelopen en door het ijs gezakt. Ze hadden haar lijk pas dagen later gevonden. Geschokt sloeg mijn moeder haar hand voor haar mond. Die avond bij het naar bed gaan sprak ze er met mijn vader over. ‘Dat is toch een hoogst merkwaardig verhaal. Zie je dat oude mensje midden in de nacht over die bevroren paden schuifelen en langs de gladde helling naar het meer afdalen en dan ook nog het ijs oplopen tot ze er doorheen zakt? Ze was al in 1973 slecht ter been.’
Mijn vader haalde zijn schouders op, ‘Het is inderdaad vreemd.’
‘Herinner jij nog mijn opmerking dat de vrouw van dat ongelijksoortige stel een spionne kon zijn. Misschien was de tante dat gekoeioneer zat, misschien wilde ze het geheim aan het licht brengen en dat dit is voorkomen door…’
Mijn vader keek haar peinzend aan. ‘Wie zal het zeggen. Zo, en nu slapen.’

Ik lag die nacht in mijn bed, tuurde naar het plafond en stelde me de scene voor waarbij het frêle lichaampje langzaam wegzakte naar de diepe gronden van het meer.

(Voor deel 1 klik hier) (De verhalen in de biografische blogs zijn waargebeurd. Alleen bij beide delen van ‘De diepe gronden van het meer’ heb ik feiten, namen en locaties veranderd om de persoonlijke levenssfeer van eventueel nog levende personen zoveel mogelijk te waarborgen.)