Manilla, Kalachuchi Street (zie voor meer over deze straat deel 1). Op een avond vlak voor het eten besloot mijn vader dat hij maar weer eens naar de buurman-dokter moest gaan. De klachten die te maken hadden met zijn urinebuis waren verergerd. Onderweg liepen we zwijgend richting het huis van dr. Eulau terwijl de hitte ons vanaf de stoeptegels tegemoet straalde. Ieder normaal persoon die naar een arts moet, voelt zich op weg erheen op zijn minst een beetje onbehagelijk. Zo ook mijn vader, maar het ongemak dat hem tijdens die paar passen begeleidde, wist hij te compenseren met een zekere opgewektheid. Dr. Eulau bezat namelijk een mooie Duitse herder. De lievelingshond van mijn vader en volgens hem het summum qua hondenras. Tussen 1946 en 1949 heeft mijn vader er ook een bezeten, die heette Roland. Een tijd lang was dit zijn trouwste vriend en grote troost geweest in moeilijke tijden. Ze waren van elkaar gescheiden geraakt toen mijn vader in 1949 begon aan een tocht door de Franse Sahara (zie pagina 257 in mijn boek De Verborgen Schaduw). Het was een afscheid voorgoed geweest en ook al waren intussen twintig jaar voorbij gegaan, de herinnering aan Roland maakte nog steeds de emoties los.
Het was vijf minuten lopen naar het huis van de dokter – genoeg om bezweet te raken. Dr. Eulau woonde in een groot en schaduwrijk huis. De zon werd niet geweerd vanwege eventuele bomen (want die waren daar ook niet) maar vanwege de permanent dichtgetrokken gordijnen van zwaar velours. Bij het binnentreden bulderde het beest ons al tegemoet. Een kort moment danste hij luid blaffend om ons heen maar binnen een mum werd het dier tot kalmte gebracht – niet door dr. Eulau maar door mijn vader. Die wist bij honden een vanzelfsprekende autoriteit uit te oefenen. Hoe wilder het dier, hoe eerder mijn pa gezag afdwong. Daarna volgde de beloning. Dankbaar oogstte de herder de klopjes op zijn kop. Vergenoegd nam mijn vader het beest in zich op maar op hetzelfde moment sloeg zijn stemming om. Ik was gewend aan deze abrupte stemmingswisselingen en keek er niet van op dat hij nu misprijzend naar de hijgende herdershond keek. En ik kon ook voorspellen hoe het straks zou zijn – als we weer thuis waren. Dan zou hij als eerste zijn beklag erover doen dat zo’n edel dier in de tropische hitte van de Filipijnen moest leven. En hij voegde er steevast aan toe dat wij in dit gehate land nooit een hond als huisdier zouden houden.
Terwijl mijn vader zich met de dokter in de behandelkamer terugtrok, bleef ik achter in de verduisterde woonkamer. In de ene hoek van de kamer zat de hond bedekt te brommen terwijl in een andere hoek een dienstmeisje mij nauwlettend in de gaten hield, alsof ik op het punt stond een kunstroof te begaan. Over kunst gesproken, de woonkamer was bepaald minimalistisch ingericht. Zo geheel anders dan de woonkamers die ik in Dasmariñas Village kende. Hier was geen Moro-koper te zien (antieke koperen potten die door moslims versierd waren) en geen schilderijen met mensen of zeegezichten erop afgebeeld. Met enig getuur kon ik tussen de weinige strakke meubels een enkel groot schilderij herkennen met allemaal kleurvlakken erop. Abstract dus, iets wat ik niet eerder had gezien.
De deur van de behandelkamer zwenkte open en de heren kwamen druk babbelend tevoorschijn. Ze hadden het in ieder geval niet over ziektes, zoveel wist ik op te vangen.
‘Melia please,’ zei de dokter op zachte toon tegen zijn dienstmeisje dat meteen aan de slag ging om de gordijnen open te trekken. Het was immers al half zes en de zonsondergang was al op gang gekomen.
‘Hoe kan het toch zijn dat een Duitser als huisarts op de Filipijnen terecht komt?’ In de stem van mijn vader klonk nog net niet de verbijstering door. Hij kon zich gewoonweg niet voorstellen dat iemand die in Duitsland als arts aan de slag zou kunnen, vrijwillig in de zompige hitte van de Filipijnen wilde werken.
‘Dat zal ik u uitleggen.’ Gekleed als een keurig heertje in een linnen jasje en met een das ondanks de tropenwarmte keek de dokter met zijn gebruikelijke olijke blik mijn vader aan. Terwijl hij sprak maakten zijn handen sierlijke bewegingen. ‘In 1923 rondde ik mijn medicijnenstudie in Berlijn af. Ik belandde zo op de arbeidsmarkt terwijl de Duitse economie door de hyperinflatie geteisterd werd (zie: http://en.wikipedia.org/wiki/Hyperinflation_in_the_Weimar_Republic). De hele maatschappij leek te verkeren in een zenuwschok. Ik had geen relaties in de medische sector die mij aan een baan konden helpen en ik kwam overal voor een dichte deur te staan. Om mij heen tierde de chaos. Revolutionaire opstootjes, politieke ontwrichting, aanslagen, zelfmoorden van failliete burgers – het was aan de orde van de dag. Kortom ik begon de moed te verliezen en in mijn wanhoop hurkte ik op de stoep, ik klemde mijn hoofd tussen mijn beide handen vast en staarde apathisch naar grond. Op dat moment liep een man langs. Hij had iets van een Spaanse grande en was in een elegante winterjas gestoken. Hij sprak mij aan in zijn gebroken Duits en vroeg wat er mankeerde. Ik vertelde hem over mijn lot en werd direct geconfronteerd met een brede glimlach, “Maar als u arts bent waarom komt u dan niet naar mijn land toe – daar kunnen we Duitse artsen heel goed gebruiken.” ‘
Dokter Eulau breidde zijn handen uit, ‘En zo gevraagd, zo gedaan. De man bleek een Filipijnse rijkaard te zijn die voor zijn studie naar Duitsland was gekomen. Via zijn relaties regelde hij mijn overtocht en sindsdien ben ik hier terecht gekomen, in het kielzog van een schikgodin zo te zeggen, en zij is mij heel gunstig gezind is geweest.’
‘Gunstig?’ vroeg mijn vader verwonderd. Het woord gunstig kon hij niet samenbrengen met de Filipijnen.
‘Ja,’ antwoordde de kleine man op bescheiden toon.
Mijn vader kon het niet laten om er tegenin te gaan. ‘Maar het was toch veel gunstiger geweest om in Duitsland arts te zijn. Die heerlijke koelte, de seizoenen, de discipline, de orde, de hygiëne, hebt u dat niet gemist?’
‘Ach ik ben dat allemaal vergeten. En weet u, als ik daar was gebleven dan zou mijn as nu rond dwarrelen over de Poolse vlaktes.’ Zijn olijkheid maakte abrupt plaats voor triestheid, waarbij hij onze blikken ontweek.
Mijn vader knikte deemoedig. ‘Ik begrijp het.’ Hij had allang vermoed dat dr. Eulau Joods was.
Er hing een korte stilte in de woonkamer. We stonden nog steeds halverwege de uitgang.
‘Wilt u iets drinken?’ vroeg de dokter.
Mijn vader schudde het hoofd. ‘Nee dank u, deze kleine hier…’ hij wees op mij ‘…moet zo eten.’
Ik kreeg een vluchtige knipoog van de dokter toegespeeld.
De hond kwam kwispelend op ons af en drukte zijn kop tegen de heup van de arts. ‘Ja, mein Liebchen, du willst fressen?’ Met tedere strelingen liefkoosde hij het beest dat een kort gejank liet horen. ‘Ook zij wil eten,’ zei hij.
We deden een paar stappen en stonden voor de voordeur.
Op de valreep lanceerde mijn vader nog een vraag, ‘Herr Doktor, hebt u hier de inval van de Jappen meegemaakt?’
‘O zeker.’
‘En u bent dus in een Japans concentratiekamp opgesloten, zoals alle Europeanen en Amerikanen?’
De olijke blik was weer helemaal terug, ‘O Nee, de Japanners lieten mij met rust. Dat was vanwege mijn Duitse achtergrond.’
Mijn vader begon hartelijk te lachen en de dokter sloot zich daarbij aan. ‘Nu begrijp ik wat u bedoelt met gunstig gezind!’
Ik snapte er toen weinig van. Pas jaren later daagde het mij dat de Filipijnse rijkaard dr. Eulau onbedoeld voor de nazi’s had gered en later was hij met dank – nota bene – aan Nazi-Duitsland (als bondgenoot van de Japanners) onbedoeld uitgezonderd gebleven van opsluiting in een Japans kamp. Daarmee was hem dwangarbeid in de bloedhitte, tyfus, dysenterie en uithongering en wellicht de dood bespaard gebleven (zie bijvoorbeeld: http://en.wikipedia.org/wiki/Santo_Tomas_Internment_Camp).
Maar goed, uiteindelijk bleek dat de schikgodin ook haar steken liet vallen, namelijk toen de geliefde herdershond van dr. Eulau op klaarlichte dag voor het huis werd gekidnapt en voorgoed verdween. Tijdens een kopje thee met mijn moeder vertelde de droevige dr. Eulau dat hij ervan overtuigd was dat het onfortuinlijke beest in een Chinese kookpot was geëindigd. Het koekje bij de thee sloeg mijn moeder daarna maar even over.
♣♣♣
Dr. Eulau komt – in bescheiden omvang – in een boek voor dat gaat over Joodse vluchtelingen die naar de Filipijnen wisten te immigreren voordat de ellende in Europa echt op gang kwam. Bij aankomst in Manilla werden ze (onder meer) opgevangen door onze huisarts die via zijn relaties met de Filipijnse elite visums wist te regelen. Zie: Escape to Manila door Frank Ephraim (pagina’s 15, 30 57, 77, 181). (http://www.press.uillinois.edu/books/catalog/44efq4dm9780252028458.html).
In memoriam dr. Kurt Eulau born April 12, 1899 in Büdingen, Germany. In the 1920’s, Kurt moved to the Philippines, where he lived the rest of his life. He married Gerda Miriam Haurwitz on February 8, 1936 (later separated) and they had two children: Martin Frank and Edwin Peter James. He died in 1982.