Eigenlijk was het gewoon een ‘Schnapsidee’ (vrij vertaald uit het Duits: een jenever-idee oftewel totale kolder) van mijn vader om mijn moeder en mij in 1967 met een schip vanuit Europa naar de Filipijnen te laten komen. En dat terwijl in die tijd ieder normaal mens dat soort afstanden per vliegtuig overbrugde. We hebben het geweten. Toen we na zes weken in Manilla van boord gingen, zagen we er uit alsof we vrijkwamen uit een gevangenisregime met alleen brood en water.
Zoals gezegd was in 1967 het passagiersvervoer per boot ruimschoots verdrongen door het reizen per vliegtuig. Maar mijn vader was er heel stellig over: het was voor een Europeaan gewoonweg veel beter om met een schip richting de tropen te varen, in plaats met zo’n onbehaaglijke vliegmachine, die nooit het comfort van een schip kon evenaren. Je binnen een paar uur verplaatsten van ‘onze weldadige gematigde zone naar een tropisch oord, dat ingepakt leek met een, voor Europeanen ondraaglijke, klamme hitte’ was heel onverstandig, volgens hem. Het ontnam je de gelegenheid om op een gerieflijke manier te acclimatiseren. En hij voegde er nadrukkelijk aan toe: ‘dat wij Europeanen geen Amerikanen zijn, want Amerikanen hebben comfort ondergeschikt gemaakt aan efficiëntie en zoiets druist in tegen de Europese aard’. Ondanks er in het achterhoofd van mijn moeder enig ongeloof speelde, gaf mijn vaders rotsvaste overtuiging uiteindelijk de doorslag. Zo stapten mijn moeder en ik in 1967 in Rotterdam aan boord van het Duitse schip de ‘MS Hessenstein’, een vrachtschip met passagiersaccommodatie.
De eerste kennismaking met de kapitein leidde niet bepaald tot joligheid. Hier stuitte mijn moeder op een van de weinige mensen die niet ingenomen was met haar. Voor haar stond het type ‘Captain Iglo’, maar dan eentje zonder de gebruikelijke goedmoedige blik en zonder overdadige glimlach. Nee, deze keek letterlijk op haar neer met een priemende, afkeurende, ijskoude, bleekblauwe blik. Hij zei bijna niets en kon blijkbaar niet wachten om tot de orde van de dag over te gaan. Terwijl mijn moeder nog tegen hem praatte, draaide hij zich om en stiefelde hij van haar vandaan. En dit was de man waarmee ze de volgende zes weken iedere dag het diner zou moeten nuttigen.
Niet lang nadat we Het Kanaal hadden doorkruist stuitten we in de Golf van Biskaje op een zogeheten uitloper van een Atlantische orkaan, die zonder veel van zijn kracht te verliezen af en toe windvlagen van windkracht 12 wist voort te brengen. Het gevolg: we werden verschrikkelijk zeeziek. Niet ver van ons schip vandaan werden SOS signalen opgevangen van een andere boot die in nood verkeerde. Vanwege de passagiersaccommodatie stond ons een stewardess terzijde. Tenminste dat was de bedoeling, maar tijdens deze storm, toen het schip kreunend en krakend van links naar rechts rolde, klampte de jonge vrouw in mijn bijzijn mijn moeder hulpzoekend aan, terwijl ze weeklaagde ‘We zullen allemaal sterven!’ De storm leek zijn kracht niet te willen verliezen. We bleven dagenlang overgeven. Er kwam een moment dat mijn moeder zich zo beroerd voelde, dat ze zich kon voorstellen dat het misschien maar beter was als we met man en muis zouden vergaan.
Wat een verrassing was het daarna toen we eindelijk weer eens bij het diner konden aanschuiven en de kapitein ons ‘verwende’ met een maaltijd bestaande uit zure haring, glibberige aardappelen die op hun schaal erbij lagen als geboende biljartballen tezamen met tot moes gekookte kool die een penetrante lucht verspreidde. We kregen geen hap door onze keel. De volgende dag ging het alweer iets beter, weliswaar dropen de Wiener schnitzels van het vet, maar de erwten uit blik waren goed te doen. De kapitein vroeg mijn moeder of ze het dramatische nieuws al gehoord had. Ze keek hem enigszins verward aan. Hoe zou ze nou nieuws moeten hebben gehoord, terwijl ze midden op de oceaan voer en terwijl alle communicatie met de buitenwereld alleen maar verliep via de stuurhut. Ze schudde dus het hoofd.
‘Nou, zijne excellentie de premier van Australië is tijdens een zwempartij verdwenen. Ze hebben alleen maar zijn tennisschoen teruggevonden.’ Er viel een korte stilte. ‘Hij zal een staatsbegrafenis krijgen,’ voegde de kapitein eraan toe terwijl hij een bijna pompeuze houding aannam.
Mijn moeder was niet onder de indruk. Australië was ver weg, het land deed haar weinig en aan pompeus gedrag had ze een broertje dood, ‘O ja? Dan ligt waarschijnlijk alleen maar die tennisschoen in de doodskist…’
‘Schandalig!’ schreeuwde de kapitein. ‘Hoe durft u zo respectloos te zijn!’
Het was meteen de laatste maaltijd die ze samen doorbrachten. Mijn moeder besloot voortaan in haar passagiershut te eten.
Ach, er waren ook mooie momenten tijdens deze zeereis. Zo weet ik nog dat ik samen met mijn moeder vanaf de reling dromerig over de fonkelende zee uitkeek, dat we talloze vliegende vissen hebben gezien en zelfs een walvis. Tot aan Port Swettenham in Maleisië kon ik spelen met kinderen van onze medepassagiers (een missionarisgezin). Het waren aardige mensen maar er lag altijd een latente bekeringsdrift op de loer. En eindelijk bereikten we Singapore waar een hele stoet dames in wervelende, knalkleurige jurken en met roze of paarse vlinderbrilletjes op hun neuzen, het schip bevolkten om de korte overtocht naar Manilla mee te maken. Het waren Amerikaanse vrouwen die op een shoppingtrip waren geweest naar Singapore. Echtgenotes van Amerikaanse officieren die in Vietnam vochten en waarvan de vrouwen in de Filipijnen woonden om niet te ver weg van hun mannen te zijn, maar ook niet te dichtbij. Het was nauwelijks drie uur ’s middags maar binnen no time zaten de vrouwen aan de Campari. Als vrolijke spreeuwen kwetterden ze er op los, waarbij ze mijn moeder en mij overstelpten met nuttige, overbodige of – in Europese ogen – kolderieke adviezen. In ieder geval was dit een verademing.
Bleek en sterk vermagerd vanwege het beroerde eten, bereikten we Manilla. We werden in de haven opgehaald door mijn vader die ons beduusd aanstaarde en eruit flapte: ‘Tjonge, jullie zien er uit alsof je uit een Jappenkamp komt. ‘ Het scheelde weinig of mijn moeder had hem een trap tegen zijn scheenbeen gegeven.