

Werken in de tabak
In 1955 verscheen mijn vader na een paar jaar ‘pauze’ in Rhodesië als tabaksexpert. Niemand weet meer te vertellen waar Jan van Bommel precies in de twee à drie voorafgaande jaren is geweest en wat hij heeft gedaan – dat is voer voor een thriller of zelfs roman. Als je in Rhodesië in de tabak aan de slag wilde, moest je toch zeker iets op papier hebben waaruit bleek dat je in theorie en liefst ook in de praktijk ervaring had opgedaan met de tabaksteelt. Ervaring in de praktijk had hij, maar dat was geen ervaring die je op een cv kon vermelden en zeker niet als het cv bedoeld was voor een doorgaans Britse werkgever in een Britse kolonie. Want de enige praktijkervaring die Jan van Bommel had, was zijn werk als tabakshandelaar in Oekraïne tijdens de Duitse bezetting. En iemand die tijdens de oorlog voor Nazi-Duitsland had gewerkt – want daar kwam het op neer – kon het bij de Engelsen wel vergeten. En toch wist Jan een indrukwekkend getuigschrift te ritselen. Dit had ook met Duitsland te maken, maar het was na de oorlog afgegeven door de bekende tabakswetenschapper, professor Paul Koenig. Met zoiets kon je bij je toekomstige werkgever indruk maken.
Reis door het stervende Nazi-Duitsland
Hoe was dit mogelijk? Hoe kwam hij aan dit getuigschrift? Voor het antwoord moeten we terug gaan naar een van de meest duistere hoofdstukken van de Europese geschiedenis. Tijd? Het laatste jaar van de oorlog. Locatie? Het Duitse Rijk. Het verbaasde mij, maar uit zijn memoires blijkt inderdaad dat Jan ‘vrolijk’ rondreisde door het in doodsstrijd bevindende Derde Rijk. De ‘rondreis’ vond plaats in juni en juli 1944. Het zou de laatste zomer van Hitler-Duitsland zijn en afgezien van wat infrastructurele ongemakken (volle tot zeer volle treinen) en oponthoud in stedelijke bunkers tijdens bombardementen, proef ik uit de beschrijving vooral een sinistere kalmte waarin het zieltogende nazi-rijk zich bevond – hoe ongelofelijk dat ook klinkt. De reis had twee doelen, (1) bagage terugclaimen die was achtergelaten bij het oversteken van de grens tussen Hongarije en Oostenrijk in april of mei 1944 en (2) het vinden van een nieuwe baan in de tabak. En zo komt Jan bij de oude professor Koenig terecht (zie hier een link naar een filmfragment uit 1948 van het Bundesarchiv waar de oude professor in voorkomt). Ook daarbij is sprake van een vreemdsoortige kalmte die wordt weergegeven in een welhaast atmosferische beschrijving. Uit de memoires blijkt het volgende:

De professor
Jan werd eerst binnen het instituut rondgeleid, hij werd ‘besnuffeld’ door een botanicus (Herr Lübke) en een chemicus (Herr Schmidt), die als een soort verkenners probeerden vast te stellen wat voor vlees ze in de kuip hadden. Daarna gingen de beide heren naar de professor toe om de komst van Jan bij hem in te leiden. Intuïtief voelde Jan aan dat hij niet bepaald een florissante indruk had gemaakt op de beide heren en dat ze niet erg onder de indruk zouden zijn van zijn tabakskennis en -ervaring en dat hij daarmee de kans op een baan in de tabak had verspeeld. Ik laat Jan het in zijn eigen woorden zeggen: ‘Toen de twee heren in de richting van het kantoor van professor Koenig liepen, kon ik wel zien dat mijn lot hier bezegeld was. Ik kreeg een kop surrogaatkoffie aangereikt en na enig wachten, werd ik toegelaten tot de leider van het onderzoeksinstituut. De professor begon meteen te vertellen dat het aantal hectares waarop de tabaksteelt plaatsvond in relatie stond tot het aantal personen dat op het onderzoeksinstituut werkte en dat ze aan hun maximum zaten en niet goed wisten wat ze met mij beginnen moesten. Ik was geen academicus en ook als assistent van een academicus kon ik niet aan de slag. Wellicht mocht ik als vrijwilliger meehelpen, maar dan moest ik alle kosten die zich zouden voordoen, voor mijn rekening nemen. Hij knikte vriendelijk en gebaarde mij naar de tuin te gaan om daar te genieten van de zomer. Ik verliet zijn kantoor maar tegen de avond riep hij mij nogmaals bij zich. Op een opgewekte toon verzekerde hij mij dat alles in orde zou komen. Ik reageerde met grote opluchting: eindelijk een baan in de tabak. Maar deze opluchting vervloog snel toen hij zijn verhaal voortzette en mij vertelde dat mijn reisdocumenten, die nodig waren voor de terugreis “in die Heimat”, de volgende ochtend klaar zouden liggen en hij voegde daaraan toe “dat zoiets ook heel prettig voor mij moest zijn”. Om zijn goede bedoeling te benadrukken knikte hij mij uiterst vriendelijk toe.’
Als een geslagen hond droop Jan af, richting Nederland. Onderweg pakte hij nog een fiks bombardement mee in Karlsruhe en hij moest nog een discussie doorstaan met de Duitse autoriteiten die hem in Duitsland wilden houden en daar te werk stellen. Maar de documenten die de professor had laten opstellen, verhinderden dat – de titel ‘professor’ deed namelijk wonderen. Ten slotte bereikte hij op 30 juli 1944 Den Haag.

Tabaksexpert
Was alles voor niets geweest? Zeer zeker niet. Na de oorlog, ergens tussen 1947 en 1954 – wanneer precies zal nooit vastgesteld kunnen worden – is Jan een tweede maal bij de professor langsgegaan. Ik weet een broze herinnering te reproduceren, waarbij mijn vader een tweetal karige zinnen hieraan wijdde. Zijn plotselinge opduiken bij de professor moet hetzelfde effect gehad hebben als een geestverschijning, als een zinnebeeld voor een verdrongen verleden. Een verleden waarin de professor – al dan niet bezield – het naziregime van nuttige adviezen voorzag over de tabaksteelt in de bezette gebieden. Dit verleden kwam hij liever niet meer tegen. En nu stond het voor hem in de gedaante van mijn vader. Het verzoek van Jan, een getuigschrift waarmee de professor certificeerde dat Jan een tabaksexpert was, werd door de professor maar al te graag ingewilligd. Als de geest van het boze verleden maar voorgoed verdween.

Apetrots keerde Jan naar huis. Hij had geen beter resultaat kunnen behalen, namelijk het ‘witwassen’ van zijn tabaksverleden in Oekraïne. Hij was nu klaar voor een mooie toekomst in de tabak. De eminente professor stierf in 1954. Vlak na zijn pensionering in 1951 kreeg hij nog een van Duitslands hoogste onderscheidingen.
————————————————————————————————————————-
Zie ook voor een interessante uitleg hoe Nederlanders in de jaren ’50 in de landbouw aan de slag gingen in Rhodesië: ‘We moeten gaan‘ van Marnix de Bruyne.