1906 – De tuinbaas in de schaduw van het witte kasteel

450px-Kasteel_Staverden3
Kasteel Staverden (bron: Gouwenaar)

Landgoed Staverden heeft voor de Van Bommels altijd een bijzondere rol gespeeld omdat mijn overgrootvader hier woonde, omdat delen van de kasteeltuin door hem zijn ingericht, omdat diverse Van Bommels hier hun laatste rustplaats hebben gevonden en, niet in de laatste plaats, vanwege de bijzondere uitstraling van het witte pauwenkasteel http://nl.wikipedia.org/wiki/Kasteel_Staverden. Overigens woonde overgrootvader niet op het kasteel zelf maar in het ‘meer bescheiden’ tuinmanshuis dat bij het kasteelterrein hoorde. Toen overgrootvader weduwnaar was geworden en zijn solitair bestaan leidde te midden van zijn geliefde planten, struiken en heesters, ging mijn oom (geboren in 1923) er regelmatig langs en logeerde bij hem. Ik heb mijn overgrootvader nooit gekend maar via mijn (inmiddels overleden) oom kreeg ik een mooie sfeerimpressie overgeleverd van het leven in de schaduw van het witte kasteel.

800px-Grafeiland_Eleonora_kasteel_Staverden
Het eiland met het graf van Eleonora daarop (bron: Gouwenaar)

Mijn overgrootvader was als tuinbaas op Staverden aan de slag gegaan omdat hij de kasteelheer (de patriciër Frederik ‘s Jacob) http://nl.wikipedia.org/wiki/Frederik_Bernard_s%27Jacob_(1850-1935) kende uit de tijd toen ‘s mijn overgrootvader opzichter was bij de Rotterdamse plantsoenendienst en ‘s Jacob nog burgemeester was van die stad (tot 1906). Na zijn pensionering trok ‘s Jacob zich terug op Staverden en liet hij het beheer van de zojuist aangelegde kasteeltuin over aan mijn overgrootvader. Die miste Rotterdam blijkbaar geen moment en deed het tuinwerk met volle overgave. Zo plantte hij een doolhof aan en splitste hij de beek waardoor het zogenaamde grafeiland ontstond waarop de aan liefdesverdriet gestorven Eleonora begraven zou zijn. Tuinbaas Van Bommel bewerkte het park met acht à tien tuinmannen (afhankelijk van het seizoen), zes dagen in de week, tien uur per dag. En soms was dit nog te weinig mankracht om alles zo te onderhouden zoals men dat toen gewend was. Dan werden er inhuurkrachten ingehuurd.

800px-Park_Kasteel_Staverden-w800-h600
Watervalletje op Staverden (bron: Gouwenaar)

Als mijn oom vanuit Den Haag arriveerde om te logeren, was het voor hem alsof hij een romantisch paradijs binnenstapte. Terwijl mijn grootvader aan het werk was, ging mijn oom op pad met zijn speelkameraadje, de koetsiersdochter. Ze verkenden de eendenkooien met de watervalletjes, ze volgden met bewonderende blikken de trage banen die de dikbuikige goudvissen en enorme karpers (sommigen waren maar liefst een halve meter lang) door de slotgracht trokken. Door de ruiten van de kassen werd gegluurd, waar perziken en druiven rijpten. Kijken mocht, aankomen mocht niet en opeten mocht helemaal niet. Toch verdween er hier en daar een vruchtje en niemand wist waardoor. De (klein)kinderen van het landgoedpersoneel hadden een grote bewegingsruimte. Alleen het betreden van het kasteel zelf en de directe omgeving (zoals het bordes en het terras) was streng verboden. Dat was het exclusieve terrein voor ‘s Jacob en zijn gasten – bankiers, grootaandeelhouders van Shell en tabaksfabrikanten.

Ijskelder Kasteel staverden-w800-h600
Ijskelder van Kasteel Staverden (bron: Geldersch Landschap)

Een echt kinderavontuur was de ijskelder. Deze was geïsoleerd met dikke lagen opeengepakte en aangeperste bladeren. Het was spannend hier rond te hangen en in de lagen van de bladeren te poken. Een keer stak de dochter van de koetsier haar hand tussen de bruine bladeren en trok zo een tros zachte aan elkaar plakkende eitjes (zes of zeven stuks) tevoorschijn. De kinderen keken verbaasd en maakten een van de eitjes open. Een klein kronkelding kwam tevoorschijn, lijkend op een worm. Snel werd het aan de tuinbaas getoond. Die was zeer verbaasd want kennelijk was het iets unieks: het ei van een ringslang en een onvolgroeid slangetje. De kinderen werden hartelijk bedankt waarna de ringslangeieren werden geschonken aan de kasteelheer. Wat die ermee deed is onbekend gebleven.

's Jacob-w800-h600
Frederik ‘s Jacob, eigenaar van Kasteel Staverden

De kinderen vervolgden hun avonturentocht. Ploeps. Met een gedempte plons plofte een op de vlucht geslagen ringslang de gracht in en bewoog zich zigzaggend over het water op weg naar de het andere oever. Over kronkeldingen gesproken, je had ook nog palingen in het natuurzwembad. Die zag je wel eens door het water scheren samen met diverse vissen die sowieso alle wateren rond het kasteel in overvloed bevolkten. Als je eigen schaduw op het water viel schoten ze links en rechts door de waterpartij. Mijn oom leerde hier vissen en hij zat dan dagenlang aan het oever, te kijken, te denken en vooral te dromen. Hij ving zelfs vissen als hij alleen maar een stok met vliegentouw gebruikte waaraan hij een kromgebogen speld bevestigde en daarop een balletje deeg duwde. Op een dag ving hij zelfs een snoek ermee! Die was groot en sterk en je moest een zekere behendigheid hebben om hem aan land te trekken. Mijn oom slaagde daarin en zijn grootvader vond dat zo mooi dat hij trots de snoek aan ‘s Jacob aanbod. En die vond het nog mooier. Een grote beloning volgde. Mijn oom mocht op kosten van de kasteelheer een week lang een fiets huren bij een lokale fietsenmaker! Dat was toen een royale beloning. Materiële behoeften waren destijds meer bescheiden van aard. Men bevond zich in de nadagen van de klassenmaatschappij, en dat betekende op Staverden een tijd van rust en orde. De mensen berusten in hun maatschappelijke positie en dat gaf ze wellicht een innerlijke rust. De kasteelheer nuttigde zijn maaltijden zeker niet met de tuinbaas en de tuinbaas lunchte niet met zijn tuinmannen en knechten. Hij trok zich dan terug in zijn huis en nam plaats aan een gedekte tafel terwijl zijn medewerkers op boomstronken gezeten en tussen de planten hun boterham opaten.

De paden die langs de bloembedden en borders liepen werden iedere zaterdag aangeharkt. ’s Jacob had de gewoonte om op zondag tussen zijn bloemenweelde te wandelen en het was de gewoonte dat daar waar geharkt was, niemand mocht lopen totdat ‘s Jacob er zijn eerste voetstap op had gezet. O wee als de voetstap van een ander op het aangeharkte pad te zien was. Dan kon de oude tuinbaas echt in woede ontbranden! Mijn ooms mooiste logeerpartij in het tuinmanshuis was toen zijn moeder tijdens een plezierritje op de motor verongelukte en op tien plaatsen haar been brak. Het genezingsproces zou zeker een half jaar in beslag nemen, meenden de Haagse artsen. Dus, de diverse kinderen (zes) moesten worden uitbesteed. Op weg van Den Haag naar Staverden was Anton al opgewonden. Het zou zijn eerste winter op Staverden worden. Het werd ook nog een strenge winter, met een bevroren gracht. Dat gold ook voor het water van de watermolen. Het vallende water was bij het omlaag stromen verstard. Het was alsof een sierlijke ijssluier zich om het rad van de watermolen had geslingerd. De feestdagen kwamen er aan en er werden dieren geslacht op het landgoed. Het gekrijs van de varkens die oog in oog met de slager stonden en blijkbaar beseften wat hun lot was, ging door merg en been. Het geluid galmde over het kasteelterrein, de kinderen werden er vandaan gehouden, het deed de mensen verstommen en misschien wel stilstaan bij hun eigen levenseinde.

Als hij niet naar school hoefde doolde mijn oom over het kasteelterrein. Hij was er bij als de snoeken en karpers door vele mannen in de gracht werden opgejaagd en in gereed staande netten werden gevangen. Hij zag de droogkelders waar de appels en peren werden uitgelegd om een jaar lang bewaard te worden. Ook maakte hij mee hoe de ijskelder werd gevuld met nieuw ijs. Dit gebeurde eens in het half jaar. Dan kwamen mannen met paard en wagen. Uit de wagen laadden zij ijsstaven uit die wel anderhalf meter lang waren. Deze droegen ze op hun schouders (beschermd door leren schouderlappen) het glibberige pad af de kelder in. Driekwart van de kelder was ingegraven en daar bovenop verrees een flauwe heuvel. En hier bovenop was de isolatielaag aangebracht van een looflaag die vijftig à zestig centimeter dik was. Zo bleef de kelder ijskoud en smolt het ijs nauwelijks.

En toen was het bijna Sinterklaas. Op een ochtend kwam mijn oom de woonkamer in. Eerst was hij verbaasd om te zien dat er een grote jute zak lag die helemaal bol stond, toen schrok hij, want de zak bewoog! Een ‘toevallig’ aanwezige dochter van mijn overgrootvader kwam er bij staan. Ze wees op de zak en vertelde dat de tuinbaas daarin zat. Immers wie stout is wordt door de Sint in de zak gedaan en afgevoerd naar Spanje. Gelukkig ging de zak open en mijn overgrootvader wurmde zich er uit. Sinterklaas had hem nog één kans gegeven. Maar de boodschap voor mijn oom was duidelijk. Hij zou nu niet meer stout zijn. En gelukkig kreeg hij een week later een mooi cadeau van de goedheiligman.

Staverden fam van Bommel
Mijn overgrootvader de tuinbaas van Staverden (zittend rechts) met zijn gezin voor het tuinmanshuis op het terrein van het landgoed, rond 1911.

Omdat hij de naam had een goede botanicus te zijn, kreeg de tuinbaas regelmatig studenten van de landbouwscholen op bezoek. Bij een van die bezoekjes besloot een student de oude man te testen. Hij drukte deze gedroogd viskuit in de hand dat er uit zag als plantenzaad. Hij vroeg wat de plantenexpert dacht dat het was. Die schudde het hoofd, hij kon niet meteen het antwoord geven. Maar hij zou het planten en als de studenten voor een herhalingsexcursie terugkwamen zou hij hen antwoorden. De studenten lachten in hun vuistje, ze meenden de oude man beet te hebben genomen. Enkele weken later keerde het studiegezelschap terug. De tuinbaas ontving ze even enthousiast en nam ze mee naar een speciaal bloembed. ‘Hier is het resultaat. Uw zaadjes zijn opgekomen.’ De studenten stonden perplex, bogen zich voorover en deinsden meteen weer terug. Uit de aarde staken sprieten omhoog en op elke spriet prijkte een gespietste haringkop.

De tijd verstreek. Het werd 1938 en mijn oom was weer eens op bezoek bij mijn overgrootvader. Het bleek een afscheidsronde te zijn. Iets meer dan een jaar later werd het kasteel gevorderd door de Duisters. Het bestaan werd abrupt verstoord. In 1952 lag de oude baas op sterven. Mijn oom ging voor het laatst bij hem langs. ‘En grootpa, hoe was het (leven) nou?’, vroeg mijn oom aan de stervende. De oude tuinbaas keek hem met een fletse blik aan, ‘Het was als een dag,’ was het antwoord.

Wie gegrepen is door het witte kasteel kan meer over de geschiedenis ervan lezen in deze boekuitgave (mijn overgrootvader en ‘zijn’ tuinen komen er ook in voor): Staverden, ‘de kleinste stad van de wereld’.

Mocht het fenomeen tuinbaas je interesseren, zie dan het boek: http://utrechtseheuvelrug.punt.nl/content/2010/12/tuinbaas-op-een-buitenplaats.